Dit is de doctoraatsverhandeling (enkel in het Engels) uit
Brave Belgians, een uitgebreide studie door Dr. Jeroen Billiet over de rijke hoorntraditie in Gent tijdens de late 19e en vroege 20e eeuw. Het project omvat vier volumes met bladmuziek voor hoornsolo (
Vol. I-IV), één volume voor hoornensemble (
Vol. V) en een doctoraatsverhandeling die deze muzikale erfenis diepgaand belicht. De
vijf volumes zijn afzonderlijk te verkrijgen en een box met alle volumes is
hier beschikbaar. De volledige set, inclusief de doctoraatsverhandeling, is
hier te vinden.
Brave Belgians of the Belle Époque is een artistieke case study die het paradigma van de bloeiende Gentse hoorntraditie in de late negentiende en vroege twintigste eeuw ontrafelt.
Omstreeks 1870 onderging het hoornspelen in België een drastische stilistische ommezwaai. De vroegere vrolijke en elegant versierde speelstijl, ontwikkeld door eminente musici als Martin-Joseph Mengal (1784-1851) en Jean-Désirée Artôt (1803-1887) transformeerde plots tot een uitgesproken lyrisch-poëtisch idioom met de nadruk op transparantie, eenvoud en toegankelijkheid. Een sterke generatie hoornspelers, opgeleid door en met de steun van de artistieke-educatieve ideeën van conservatoriumdirecteurs François-Auguste Gevaert (1828-1908) en Adolphe Samuel (1824-1898) ontwikkelde een hoornschool die functionele techniciteit in dienst stelde van vrije artistieke expressie. Vanaf het einde van de negentiende eeuw centraliseerde het zwaartepunt van deze traditie zich in de hoornklassen van Jean Deprez (1840-1902), Charles Heylbroeck (1872-1945) en Maurice Van Bocxstaele (1897-1974) aan het Koninklijk Conservatorium van Gent. Deze hoornschool ontwikkelde een specifieke educatieve methodiek inspireerde componisten tot het schrijven van bijzonder educatief repertoire waarin ‘verbale’ expressie van primair belang was. Ze had bovendien een duidelijke invloed op de kunst van het hoornspelen wereldwijd, door een diaspora van migrerende hoornisten die door hun tijdgenoten vaak met de bijnaam ‘dappere Belgen’ (‘brave Belgians’) werden aangeduid. Hun levensverhalen en verwezenlijkingen illustreren als geen ander de wisselwerking tussen de muzikale, educatieve, sociale, organologische en algemeen artistieke ontwikkelingen die België tijdens de Belle Époque te beurt vielen.
De analyse van een omvangrijke tijdscapsule van gerelateerde instrumenten, partituren en archiefstukken leidde tot een herontdekking van het universum van deze ‘verloren’ traditie. De bevindingen werden geplaatst binnen de context en het perspectief van een hedendaagse uitvoerder en resulteerden in een praktijkgericht denkkader dat tools aanreikt voor reflectie over muzikale uitvoering en perceptie, artistieke identiteit en de opleiding van musici in verleden, heden en toekomst.